Een risico-inventarisatie en -evaluatie geeft inzicht in de risico’s die werkenden tijdens het project kunnen lopen. Deze risico-inventarisatie bevat tevens een beschrijving van de risicobeperkende maatregelen.

Wanneer toe te passen? 

Een inventarisatie van de risico’s in de ontwerpfase is op alle werken van toepassing en gaat vooraf aan het veiligheids- en gezondheidsplan (V&G-plan). Ook voor projecten waarvoor geen V&G-plan of coördinator ontwerpfase nodig is, is een dergelijke inventarisatie vereist. Deze verplichting vloeit voort uit artikel 2.26 van het Arbobesluit en is een uitwerking van artikel 5 van de Arbowet.

Bij wie ligt de verplichting tot het uitvoeren van een risico-inventarisatie en -evaluatie in de ontwerpfase?

De opdrachtgever is verantwoordelijk voor het (laten) uitvoeren van een risico-inventarisatie en -evaluatie. De opdrachtgever kan deze taak neerleggen bij de deskundigen die hij inschakelt voor het maken van het ontwerp, zoals de architect, de constructeur en de installatieadviseur. In principe moet iedere ontwerper of adviseur de risico-inventarisatie en –evaluatie uitvoeren voor zijn eigen aandeel in het ontwerp. De praktijk leert dat dit een effectieve manier is, omdat dezelfde ontwerpers en adviseurs ook eventuele preventieve maatregelen in het ontwerp (c.q. ontwerpwijzigingen) moeten afwegen en doorvoeren. Eventueel kan de opdrachtgever ook een ‘externe’ functionaris aanwijzen, die deskundig is op het gebied van veiligheid en gezondheid in de bouw.

Arbeidshygiënische strategie

Werkgevers moeten volgens een arbeidshygiënische strategie de veiligheid en gezondheid van werknemers beschermen. De strategie is een hiërarchisch stelsel van beheersmaatregelen voor risico’s. Hierbij wordt eerst naar de bron van het probleem gekeken en als daar niets aan gedaan kan worden, zijn andere maatregelen mogelijk.

De arbeidshygiënische strategie ziet er als volgt uit:

  • Bronmaatregelen
    Een werkgever moet eerst de oorzaak van het probleem wegnemen.
    Voorbeeld: schadelijke stof vervangen door een veiliger alternatief.
  • Collectieve maatregelen
    Als bronmaatregelen niet mogelijk zijn, moet de werkgever collectieve maatregelen nemen om risico’s te verminderen.
    Voorbeeld: het plaatsen van afscherming of een afzuiginstallatie.
  • Individuele maatregelen
    Als collectieve maatregelen niet kunnen of ook (nog) geen afdoende oplossing bieden, moet de werkgever individuele maatregelen nemen.
    Voorbeeld: het werk zo organiseren dat werknemers minder risico lopen (taakroulatie).
  • Persoonlijke beschermingsmiddelen
    Als de bovenste drie maatregelen geen effect hebben, moet de werkgever persoonlijke beschermingsmiddelen verstrekken.
    Voorbeeld: oorbeschermers en lasbrillen verstrekken.

Wanneer kan er gekozen worden voor een lager niveau van veiligheid?

De maatregelen op de verschillende niveaus hebben nadrukkelijk een hiërarchische volgorde. De werkgever moet dus eerst de mogelijkheden op hoger niveau onderzoeken voordat besloten wordt tot maatregelen uit een lager niveau. Het is alleen toegestaan een niveau te verlagen als daar goede redenen voor zijn (technische, uitvoerende en economische redenen). Dit is het redelijkerwijs-principe. Die afweging geldt voor elk niveau opnieuw.

Voor het opstellen van een Plan Veilige Transfer kunt u contact opnemen met Team V&G via het mailadres teamv&g@movares.nl